C-Archief

5605 bookmarks
Newest
Grootste fractie, minste inzet: PVV laat Kamerwerk liggen
Grootste fractie, minste inzet: PVV laat Kamerwerk liggen
De grootste fractie in de Tweede Kamer, de PVV, laat het afweten bij de vrijwillige Kamertaken, terwijl die essentieel zijn om het parlement draaiende te houden. Het gevolg? Lege voorzittersstoelen en werkbezoeken die op het laatste moment worden afgeblazen.
·groene.nl·
Grootste fractie, minste inzet: PVV laat Kamerwerk liggen
WRR: Deskundige overheid
WRR: Deskundige overheid
Bij de Nederlandse overheden werken over het algemeen slimme mensen. Toch gaan er regelmatig zaken mis waardoor de vakkundigheid van de overheid in twijfel wordt getrokken. Zijn er nog voldoende ambtenaren met verstand van zaken? Weten ze in de beleidstorens wel hoe het er in de uitvoering aan toegaat? Maakt de overheid zich niet te veel afhankelijk van consultancybureaus? Hebben volksvertegenwoordigingen wel voldoende kennis van zaken om hun wetgevende en controlerende taken goed te vervullen? Dit soort vragen komen regelmatig voorbij in debatten over het functioneren van de overheid. In dit rapport onderzoekt de WRR de staat van de deskundigheid van zowel de ambtelijke als de politieke onderdelen van de overheid op landelijk en gemeentelijk niveau. Overheden moeten hun kennisbasis op een aantal punten versterken, bijvoorbeeld op het gebied van ict. Ook moeten volksvertegenwoordigers beter inhoudelijk worden ondersteund. Daarnaast moeten overheden ook hun organisatie en werkwijzen veranderen om ervoor te zorgen dat de beschikbare deskundigheid zich daadwerkelijk vertaalt in deskundig handelen. De WRR adviseert om roulatiesystemen en loopbaan paden van ambtenaren te herzien en verkokerde organisatiepatronen te doorbreken. Tot slot moet er een Commissaris voor de Rijksdienst komen om de ontwikkeling van deskundigheid op de lange termijn institutioneel te verankeren.
·wrr.nl·
WRR: Deskundige overheid
Wanneer doorbreekt de UU de wetenschappelijke hiërarchie? | DUB
Wanneer doorbreekt de UU de wetenschappelijke hiërarchie? | DUB
Erik van Sebille trekt als ‘Jonge Akademicus’ maar weer eens zijn actietoga aan. Het was een mooie stap dat ook niet-hoogleraren van de promotiecommissie voortaan een toga mogen dragen, maar wanneer zet de UU de volgende stappen in ‘Iedereen Professor’?
·dub.uu.nl·
Wanneer doorbreekt de UU de wetenschappelijke hiërarchie? | DUB
One Big Beautiful Bill: kan de VS failliet gaan?
One Big Beautiful Bill: kan de VS failliet gaan?
De Amerikaanse staatsschuld loopt hard op nu het parlement heeft ingestemd met de plannen van president Trump. Vijf vragen over de gevolgen van de zogenoemde One Big Beautiful Bill Act.
·nos.nl·
One Big Beautiful Bill: kan de VS failliet gaan?
‘Het nationalisme wordt óók door de politieke elite gedreven’, vindt Robert Menasse
‘Het nationalisme wordt óók door de politieke elite gedreven’, vindt Robert Menasse

Ach europa! #7: Robert Menasse ‘Geen enkele staat kan voor de burgers bereiken wat de EU kan’ Voor de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse vertegenwoordigt de Europese Unie de solidariteit van burgers tegen de valse belofte van de natiestaat. Maar de valse belofte is krachtig.

Rutger van der Hoeven

22 mei 2019 – verschenen in nr. 21

Delen Leeslijst

Robbert Menasse © Leonardo Cendamo / Getty Images Het Weense café Englander gonst op een doordeweekse dag van de bedrijvigheid. Mensen stromen in en uit, er wordt veel gelachen en gepraat, op schouders geklopt en langsgelopen bij andere tafels. Het hoofdstedelijke café vormt duidelijk een natuurlijke biotoop voor de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse (1954). Hij wijst de stamgasten aan: ‘Hij is een journalist, zij een toneelactrice, hij daar is een dichter en die meneer was veertig jaar geleden minister, een heel goede.’ Af en toe excuseert hij zich om iemand te begroeten. Menasse noemt zich een ‘Weense patriot’, naar de plek waar hij de meeste verbondenheid mee voelt. ‘Oostenrijk’ is een veel abstractere grootheid voor hem, een plek waar Tiroler en Karinthische boeren wonen die hij niet verstaat en niet begrijpt. Nee, dan liever de Europese Unie. Anderhalf uur lang vertelt hij daarover bij veel Oostenrijkse witte wijn en een stevige Weense maaltijd (‘een goede schnitzel moet vouwen hebben’). Over het bestaansrecht van de Europese Unie, het huidige moment, en vooral: het Europese idee.

Dat is ook het onderwerp van Menasse’s laatste boek. De hoofdstad speelt in de kantoren en straten van Brussel en draait om een gedoemd ‘Big Jubilee Project’ waarmee de ambtenaren van het geminachte cultuurdepartement het ontstaan van de EU willen vieren in Auschwitz. Menasse huurde voor zijn research een appartement in het centrum van de Belgische metropool, sprak met vele tientallen Europese ambtenaren en probeerde de werking, de geschreven en ongeschreven regels en de onzichtbare mechanismen van de Europese Unie te doorgronden. En de mensen: er figureren in De hoofdstad hoofd- en bijrolspelers uit alle delen van de unie die op allerlei manieren de gebruiken en mores van hun geboorteland en -streek belichamen.

De hoofdstad veranderde Menasse als schrijver en publieke intellectueel. Decennialang was hij een gerespecteerde auteur met een vrij maar bescheiden schrijversbestaan. Hij studeerde en promoveerde in Wenen, werkte zeven jaar aan de universiteit van São Paulo, werd bij terugkomst schrijver en vertaler en woonde onder meer nog in Amsterdam (twee jaar) en Berlijn. Zijn leven veranderde toen De hoofdstad in 2017 de Deutscher Buchpreis won, de belangrijkste literaire prijs in het Duitse taalgebied. Niet alleen daar schoot de verkoop omhoog, ook stonden opeens de buitenlandse uitgeverijen in de rij voor de ‘eerste roman over Europa’s hoofdstad’. Het werd al in twintig talen vertaald. En Menasse werd steeds vaker gevraagd zijn visie op Europa en de Europese Unie te geven.

‘Het boek was een bewuste poging om de Europese Unie en het politieke bedrijf in Brussel menselijk te maken. De EU is door mensen gemaakt en uit menselijke verhalen opgebouwd. Hun levensverhalen, talen en nationaliteiten komen in Brussel op een fascinerende manier samen’, zegt Menasse. ‘Maar zo beleven veel mensen het niet. Het is opmerkelijk dat Europeanen in de regel de EU zien als een grote abstractie met daar tegenover de naties, die concreet zijn. Maar dat is de wereld op zijn kop. Wat verbindt mij als Weense schrijver werkelijk met een Tiroler varkenshouder, behalve dat we samen juichen als Oostenrijk op wonderbaarlijke wijze nog eens een wedstrijd voetbal wint?

De Europese Unie daarentegen is juist een zeer concreet politiek project, met heel concrete doelstellingen en heel pragmatische politieke ideeën. Na de oorlogen en de misdaden van de eerste helft van de twintigste eeuw formuleerde het als doel om vrede te stichten op het continent door een gemeenschappelijke rechtsstaat te creëren voor alle Europese burgers. Ik dacht: dat zou ik moeten tonen, dat de EU concréét is, een door mensen gemaakt project. Ik moest de mensen tonen die er werken, zodat de EU een gezicht zou krijgen, of gezichten. Ik wilde het niet mooier maken dan het is, want de EU en de mensen die het doen schieten eindeloos tekort. Maar in ieder geval is Europa niet iets abstracts.’

Nieuwsbrief Ontvang de selectie van de dag, met op zondag een terugblik op onze belangrijkste verhalen

Inschrijven Het succes van De hoofdstad heeft ook voor meer aandacht gezorgd voor Menasse’s vergezichten voor het continent. Zes jaar geleden schreef hij met de Duitse politicoloog Ulrike Guérot een manifest voor een Europese republiek. Meer stof deed het opwaaien toen hij dat eind vorig jaar opnieuw deed, ditmaal in de vorm van een verklaring die honderd jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog door kunstenaars op ruim honderd plaatsen in Europa werd voorgedragen. In die proclamatie werd verklaard dat ‘het Europa van de natiestaat heeft gefaald’ en daarom per direct werd vervangen door ‘een Europese Republiek gebaseerd op de soevereiniteit van burgers’. De Europese Raad werd per direct afgeschaft en de macht om wetten te maken overgedragen aan het Europees Parlement.

De politiek beweegt in Europa niet volledig die kant op, erkent Menasse. ‘Het luistert naar de naam “internationaal nationalisme” en is iets grotesks’, zegt hij. ‘We zien hoe nationalisten over het hele continent zich met elkaar verbonden zijn gaan voelen en samen de eerste plaats voor zichzelf opeisen. De politiek van iedereen op de eerste plaats is natuurlijk onmogelijk, en daarom werken zij samen op de enige basis die hen verenigt: de vernietiging van de EU. Omdat dat niet van buiten kan, moet het via sabotage van binnenuit, onder meer via de huidige Europese verkiezingen. Deze nationalisten geloven dat zij samen tegen een transnationale elite vechten die al deze staten in hun macht heeft. Maar die bestaat niet, en de renationalisatie die we nu zien wordt óók door politieke elites gedreven.

Het groteske is nu dat alles wat hun stemmers vrezen een nationale aanpak is ontstegen. Veel van hen zijn globaliseringsverliezers én globaliseringswinnaars die hun eigen positie verkeerd begrijpen. Zij zijn bang voor een wereld die snel verandert en onoverzichtelijk wordt, waarin hun baan onzeker is geworden, zij status verliezen en niet meer baas in eigen huis zijn, waarin grote multinationale bedrijven en geldstromen de economie beheersen. Dat zijn allemaal reële angsten, maar zij kunnen zich alleen een oplossing voorstellen via een sterke nationale staat. En al deze problemen zijn juist transnationaal: de financiële crisis, migratie, werkgelegenheid, klimaatverandering, veiligheid, enzovoort. Het is onmogelijk om de grenzen dicht te doen en te zeggen: we willen al die dingen niet.

De afgelopen jaren zie je steeds dat alleen de Europese Unie groot genoeg is om zulke problemen het hoofd te bieden. Als een Oostenrijkse minister een multinational tot belastingen of consumentenbescherming wil dwingen, lacht die zich dood. Maar de EU heeft dat bij allemaal gedaan: Google, Microsoft, Amazon. Daarom is het ook zo dom als links het heeft over het “Europa van de multinationals”. De EU is juist precies wat tegen hun belang in gaat. Geen enkele staat kan voor de burgers bereiken wat de EU kan. En rechts komt met de domme bewering dat de EU de identiteit van Europeanen wil afpakken. Eenheid in diversiteit is juist de Europese gedachte, eenheid zónder diversiteit die van nationalisten. Die willen één taal, één religie, één leidende cultuur. Dat heeft de EU overduidelijk niet, en daarom is het zo’n onzin dat de EU anti-identitair zou zijn.’

Vanwege zulke vurige pro-EU-betogen krijgt Menasse soms de kritiek dat hij zich als een soort intellectuele woordvoerder van de EU opstelt: een die precies de EU-ideologie vertolkt waarmee hoge EU-functionarissen zich graag presenteren. Dat is deze middag in Wenen niet helemaal zo. Hij heeft kritiek op het ongelijke gewicht tussen de lidstaten, waardoor de grote de kleine domineren, op de knechting van Griekenland door Finanzministers uit Noord-Europa, op het uitblijven van een verenigd Europees budget. Maar overwegend is zijn verhaal inderdaad zeer positief over de EU en het toekomstperspectief dat de unie biedt.

Menasse is ook ongewoon met zijn onderwerp begaan. Hij praat er gedreven over, niet zozeer alsof hij wordt geïnterviewd, maar meer alsof hij moet overtuigen in een open gesprek, voorovergeleund en gebarend met zijn handen, met een intense blik en manier van praten. Hij is een lange, tanige man met een bril en dunne krullen. Hij praat het liefst met een sigaret tussen zijn vingers, met een stevige Weense tongval en regelmatig een kleine aanraking om zijn punt te benadrukken.

Zijn vader was voetballer. Hij werd een jaar na de geboorte van zijn zoon met Vienna FC landskampioen en speelde een paar interlands voor Oostenrijk. Maar zijn eerste serieuze wedstrijden speelde Hans Menasse in Engeland. Als achtjarige joodse jongen was hij meegegeven met het kindertransport, dat joodse kinderen in de laatste maanden voor de Tweede Wereldoorlog naar Engeland bracht. Daar doorliep hij de jeugd bij Luton Town FC, terwijl zijn familie in Oostenrijk aan de nazi’s was overgeleverd. Na de oorlog keerde hij terug in een vijandige omgeving, de taal verleerd, maar met gezegende benen. Als knappe en makkelijk scorende rechtsbuiten integreerde hij en werd als vertegenwoordiger van een Hollywood-filmhuis een societyfiguur in Wenen. Toch werd hij nooit meer een insider.

‘Natuurlijk heeft die familiegeschiedenis mijn blik op Europa gevormd’, zegt Robert Menasse. ‘Mijn familie heeft ervaring met vervolging, vlucht, ballingschap, moord. Mijn familie heeft nooit een radicaal autochtone identiteit mogen hebben. Mijn familiegeschiedenis draait om wie het heeft overleefd en wie niet. We hebben gezien dat nationaalsocialisme het radicaalste nationalisme is. Het eindpunt van nationa

·groene.nl·
‘Het nationalisme wordt óók door de politieke elite gedreven’, vindt Robert Menasse
Henry Louis Mencken: Gesammelte Vorurteile - Perlentaucher
Henry Louis Mencken: Gesammelte Vorurteile - Perlentaucher
Herausgegeben, aus dem Amerikanischen übersetzt und mit einem Nachwort von Helmut Winter. Henry Louis Mencken, in Amerika geschätzt und etabliert, ist im deutschen Sprachraum so...
·perlentaucher.de·
Henry Louis Mencken: Gesammelte Vorurteile - Perlentaucher
Koopmacht - deel 1 - Sargasso
Koopmacht - deel 1 - Sargasso

Samenvatting. --- ANALYSE - Hoeveel mensen werken er anno 2019 in verre productielanden ten dienste van u en mij? Een onderzoek van Paul Schenderling en Matthias Olthaar", behandelt het onderwerp van mensen die in niet-Westerse landen werken ten behoeve van de Nederlandse economie.

Uit het onderzoek van Paul Schenderling en Matthias Olthaar blijkt dat in 2019, met behulp van een nieuwe rekentechniek, concreet is gemaakt hoeveel mensen in niet-Westerse landen werken voor de Nederlandse economie. De bevindingen suggereren dat er in het mondiale Zuiden miljoenen mensen slaafse arbeid verrichten voor Nederlandse consumptie.

Het artikel opent een debat over de omgang met deze feiten en stelt ethische vragen over de economische macht die Nederland uitoefent na de dekolonisatie. Het onderzoek maakt gebruik van een nieuwe database van de OESO uit 2015 om te herleiden welk deel van de waarde van Nederlandse producten uit welk land komt. Op basis hiervan is berekend hoeveel mensen in niet-Westerse landen hebben gewerkt aan producten voor Nederlandse consumptie, investeringen en export, en hoeveel zij verdienen.

De resultaten worden uitgedrukt per Nederlands huishouden en tonen aan dat er in niet-Westerse landen aanzienlijk meer mensen fulltime aan de slag zijn ten dienste van de Nederlandse economie dan in Nederland zelf. De verklaring hiervoor ligt deels in de lagere lonen in niet-Westerse landen en de marktmacht van Westerse consumenten en producenten in mondiale waardeketens.

Het artikel benadrukt de noodzaak van een publiek debat over de ethische implicaties van deze bevindingen en roept op tot verandering in de scheve mondiale machtsverhoudingen.

---------- Tekst. -- ANALYSE - Hoeveel mensen werken er anno 2019 in verre productielanden ten dienste van u en mij? Een onderzoek van Paul Schenderling en Matthias Olthaar.

Velen voelen zich er ongemakkelijk onder: zwaar, slecht betaald werk in verre productielanden. Tegelijkertijd weet niemand hoeveel mensen dit werk ten dienste van u en mij uitvoeren. Daardoor blijft het probleem abstract en verandert er weinig. In dit artikel maken we aan de hand van een nieuwe rekentechniek voor het eerst concreet hoeveel mensen overzee werken voor onze koopkracht en openen we het debat over onze omgang met deze schokkende nieuwe feiten.

De afgelopen maanden is er in diverse media terecht veel aandacht geweest voor de omvang en impact van het Nederlandse koloniale verleden. Een rode draad in deze artikelen is dat er sprake is van een tijdvak dat is afgesloten en dat we collectief moeten verwerken. Een veronderstelling die we hierbij impliciet maken, is dat na de dekolonisatie de omvang van het mondiale economische uitbuitingsvraagstuk is afgenomen. Toch? Voordat u verder leest, zou u een eigen antwoord op deze vraag kunnen geven. Is de economische macht die wij over mensen uitoefenen en de schaal waarop dit gebeurt anno 2019 inderdaad afgenomen? Of is het gelijk gebleven of zelfs toegenomen?

Nieuwe database Tot voor kort konden we op deze vraag geen hard antwoord geven. De reden is dat door globalisering internationale waardeketens dermate ingewikkeld zijn geworden dat er nauwelijks te achterhalen was welk deel van de productiewaarde in welk land wordt toegevoegd, laat staan de aantallen werkenden en hun lonen.

Er is echter sinds 2015 een nieuwe database van de OESO, een onderzoeksclub van rijke landen. Daarmee kun je exact herleiden welk deel van de waarde van onze producten uit welk land komt[i]. Als je die data eenmaal hebt, is het voor een geschoold econoom niet moeilijk om uit te rekenen hoeveel mensen er in niet-Westerse landen gewerkt hebben aan producten voor Nederlandse consumptie, investeringen en export[ii]. Ook kunnen we de vraag beantwoorden die in dit stuk centraal staat, namelijk: hoeveel mensen werken er anno 2019 in het buitenland ten dienste van de Nederlandse economie, en hoeveel verdienen zij?

Hoeveel mensen in niet-Westerse landen voegen waarde toe? Om te kunnen plaatsen wat de uitkomsten zijn, is het handig om de uitkomsten uit te drukken per Nederlands huishouden. Hierbij is het nuttig om te weten dat per Nederlands huishouden voor 0,9 fte gewerkt wordt[iii]. Ruim de helft van die ene voltijds baan per huishouden betreft het maken van producten voor onze eigen consumptie, de rest van de Nederlandse werkenden maakt producten voor investeringen en export[iv].

Tot zover weinig opzienbarends. De uitkomst van de bijdrage van werkenden uit niet-Westerse landen is des te opmerkelijker. Hoewel slechts 5 procent van de waarde van onze consumptie uit niet-Westerse landen komt, zijn in niet-Westerse landen zo’n 4,8 miljoen mensen fulltime bezig om deze waarde te creëren. Dat is 0,6 fte per Nederlands huishouden. En daarmee zijn we er nog niet. Ten dienste van de Nederlandse exportketen zijn in niet-Westerse landen nog eens zo’n 6,8 miljoen mensen fulltime werkzaam: 0,9 fte per Nederlands huishouden. En ten behoeve van onze binnenlandse investeringen zijn nog eens zo’n 2,2 miljoen mensen in niet-Westerse landen fulltime aan de slag: 0,3 fte per Nederlands huishouden. In totaal zijn er dus zo’n 13,8 miljoen mensen in niet-Westerse landen fulltime aan de slag ten dienste van de Nederlandse economie – 1,8 fte per huishouden.

Dat kan toch niet waar zijn? Al met al zijn er dus in niet-Westerse landen twee keer zoveel mensen fulltime aan de slag ten dienste van de Nederlandse economie dan in Nederland zelf. Als we alleen kijken naar producten die eindigen in Nederland – dus als we de exportketen buiten beschouwing laten – dan is het relatieve verschil nog groter. Niet-Westerse landen dragen namelijk 0,9 fte per Nederlands huishouden bij aan bij aan producten die eindigen in Nederland (zoals hierboven toegelicht: 0,6 fte voor onze consumptie en 0,3 fte voor onze investeringen), terwijl Nederland slechts 0,04 fte per huishouden bijdraagt aan producten die eindigen in niet-Westerse landen (namelijk 0,03 fte aan niet-Westerse consumptie en 0,01 fte aan niet-Westerse investeringen[v]). Niet-Westerse landen dragen dus in termen van arbeid ruim tweeëntwintig keer zo veel bij aan eindproducten voor Nederland dan andersom.

Gemeten in gewerkte uren in plaats van fte’s zijn de genoemde verschillen zelfs nog groter, want in Nederland werkt een fulltime werkende gemiddeld 39 uur per week, terwijl een fulltime werkende in niet-Westerse landen gemiddeld 44 uur per week werkt[vi]. Daarnaast zijn de arbeidsvoorwaarden en sociale vangnetten in niet-Westerse landen aanzienlijk slechter dan in Nederland, evenals de arbeidsomstandigheden. Dus hoe je het ook wendt of keert: de verschillen zijn er en ze zijn ronduit schokkend.

De verklaring: lage lonen en marktmacht De genoemde aantallen zijn te relateren aan de lagere lonen in niet-Westerse landen. De miljoenen mensen over wie we het hebben, verdienen namelijk gemiddeld minder dan € 2 per uur[vii], tien keer zo weinig als het gemiddelde Nederlandse bruto uurloon[viii]. Dit betekent dat de overgrote meerderheid van de mensen die de producten maken die in Nederland terecht komen, deze producten zelf nooit kunnen kopen. En als we de Westerse consumptiegoederen buiten beschouwing laten, dan is het verschil in koopkracht tussen Nederlandse en niet-Westerse werknemers nog steeds gemiddeld een factor vier[ix].

De verschillen in lonen en koopkracht worden op hun beurt voor een belangrijk deel verklaard door de macht van Westerse consumenten en producenten in vrijwel alle mondiale waardeketens. Deze macht wordt uitgeoefend via grote Westerse bedrijven die in niet-Westerse landen voor lage prijzen producten inkopen voor Westerse consumenten of grondstoffen en halffabricaten inkopen voor Westerse producenten, waaronder exporteurs. Het is macht die achter de schermen wordt uitgeoefend, via inkoopdeals tussen bedrijven en handelsverdragen tussen landen. Deze macht heeft tastbare gevolgen voor miljoenen mensen over de hele wereld, maar ook van de gevolgen hebben we nauwelijks weet, omdat ze zo ver weg plaatsvinden.

Tot slot Het publiceren van deze berekening en het achterhalen van de achterliggende verklaringen daarvoor is slechts een eerste stap. Er is een publiek debat nodig over de ethische vragen die deze bevindingen oproepen. Wat betekent het dat wij na de dekolonisatie nog steeds op zo’n grote schaal economische macht over mensen uitoefenen? Hoe kan het gebeuren dat—weliswaar onzichtbaar maar wel namens ons—overeenkomsten worden gesloten die de meesten van ons persoonlijk nooit zouden sluiten met mensen die werk voor ons verrichten? En wat kunnen we doen om verandering te brengen in de hardnekkig scheve mondiale machtsverhoudingen?

·sargasso.nl·
Koopmacht - deel 1 - Sargasso
Een behoedzame zeeheld
Een behoedzame zeeheld

Een behoedzame zeeheld Schout-bij-nacht Karel Doorman moest in 1942 een kansloze missie uitvoeren. Zoon Theo reconstrueert het beeld van zijn vader en van de Slag in de Javazee.

Dit artikel is geschreven doorGEORGE MARLETGepubliceerd op 24 februari 2012, 00:00

Bewaren Delen Op het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) kregen adelborsten in 1956 les over alle zeeslagen in de Pacific, maar opvallend genoeg niet over de grootste, de Slag in de Javazee. Voor Theo Doorman, destijds een van de aankomend marineofficieren, is het nog steeds gissen of dat uit piëteit jegens zijn vader was of uit ongemak over de voor Nederland zo dramatisch verlopen zeeslag. "Tijdens de lessen krijgsgeschiedenis werd de slag eenvoudigweg niet behandeld. Misschien bestond er destijds al onenigheid over de gang van zaken. Het discours over de Slag in de Javazee gaat tot de dag van vandaag door."

Theo Doorman (1935) is de jongste zoon van schout-bij-nacht Karel Doorman. Deze commandant van de geallieerde Combined Striking Force (zie kader) moest het begin 1942 opnemen tegen de Japanse invasievloot die op weg was naar Java, het belangrijkste eiland van Nederlands-Indië. Op 27 februari brachten Japanse torpedo's het vlaggeschip Hr. Ms. De Ruyter tot zinken, met aan boord de 52-jarige eskadercommandant.

Zoon Theo keerde na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland terug. Hij zag wervingsposters van de marine hangen met een tekening van zijn vader en de tekst 'Ik val aan... volgt mij' - volgens de marine het sein 'waarmee schout-bij-nacht Doorman de Japansche vloot tegemoet ging in 1942'. De werkelijkheid is minder romantisch. "Mijn vader heeft aan alle schepen van het eskader het sein 'Follow me' gegeven om de formatie te herstellen. De Britse kruiser Exeter was getroffen en moest uit de lijn wegdraaien. Dat leidde tot verwarring bij andere schepen, die de Exeter wilden volgen. Hr. Ms. De Ruyter dreigde in haar eentje naar de Jappen te moeten varen. Daarom heeft mijn vader dat sein gegeven, maar later is het veranderd en voor propagandadoeleinden gebruikt."

Theo Doorman was zes jaar toen zijn vader om het leven kwam. Hij is zijn eigen weg gegaan, maar ook 'altijd wel bezig geweest met die tijd en het opbouwen van een beeld van mijn vader'. Doormans royale werkkamer is gevuld met maritieme boeken, schilderijen en voorwerpen die herinneren aan zijn vader en aan zijn eigen band met het water. Na vijftien jaar als officier bij de Koninklijke marine stapte Doorman over naar het bedrijfsleven. Ter compensatie is hij intensief gaan zeilen. "De link met de zee komt van mijn vader, maar ook van mijn stiefvader Johannes Woltjer, die scheepsbouwer was."

Doorman heeft diepgaande studie gedaan naar de Slag in de Javazee en kan maar één conclusie trekken: de opdracht die zijn vader kreeg, was een kansloze missie. De opperbevelhebber van de strijdkrachten in Nederlands-Indië, vice-admiraal Helfrich, liet schout-bij-nacht Doorman weten dat hij 'de aanvallen moet voortzetten tot de vijand vernietigd is'. Dat was feitelijk het doodvonnis van het eskader. De Japanse aanvalsvloot kon over luchtsteun beschikken, had kanons met een groter bereik en trefzekere lange-afstandstorpedo's. Die torpedo's zouden uiteindelijk ook de doorslag geven, ten koste van zo'n 1900 mensenlevens.

"Mijn vader dacht er anders over dan admiraal Helfrich. Hij had waarschijnlijk het eskader willen terugtrekken omdat hij wist dat de Japanse marine superieur was. Helfrich en minister van oorlog Fürstner hadden al hun kaarten gezet op de artillerie van de grote schepen; die was heilig verklaard. Maar de slag is beslist door torpedo's. Dat is de tragiek van het geheel."

De visie van Doorman krijgt bijval. Universitair hoofddocent Niels Woudstra (Nederlandse Defensie-academie) stelt in een artikel over de slag dat de Combined Striking Force meer kans had gehad als (meer) gebruik was gemaakt van bommenwerpers, onderzeeboten, zeemijnen en torpedomotorboten. Volgens Woudstra zijn "niet alle creatieve mogelijkheden uitgebuit om de Japanners toegang tot Java te ontzeggen".

Of de Slag in de Javazee daardoor anders zou zijn afgelopen? Theo Doorman: "Er hebben zoveel factoren een rol gespeeld. Je weet het niet. Het was voor Nederland de eerste zeeslag in 150 jaar, we waren in de Eerste Wereldoorlog neutraal gebleven en Japan was tot de aanval op Pearl Harbor (7 december 1941; red.) een bevriende natie."

Schout-bij-nacht Doorman wist dat hij niet zou terugkeren. Aan zijn schoonouders schreef hij omstreeks 23 februari 1942 een afscheidsbrief. "Wij vechten met den rug tegen den muur, vooral na den val van Singapore, dus de kansen dat ik jullie later in het hiernamaals terugzie zijn oppervlakkig gezien grooter dan op het ondermaansche. Doch met Gods hulp kan alles zich ten goede keren. In ieder geval is het beter om te sterven als een man dan te leven als een slaaf van Hitler en consorten."

Volgens overlevenden heeft Karel Doorman in de nacht van 27 op 28 februari 1942 nog een rondgang gemaakt over het vlaggeschip Hr. Ms. De Ruyter toen het al aan het zinken was. Getrouw aan de marinetraditie bleven de eskadercommandant en de commandant van het schip aan boord, om niet in handen van de vijand te vallen. "De De Ruyter heeft er meer dan anderhalf uur over gedaan om te zinken. Dat is natuurlijk een verschrikkelijke anderhalf uur geweest. Ik hoop dat het voor mijn vader heel snel is gegaan."

De jonge Theo verbleef op dat moment met zijn moeder in een vakantiehuisje in de bergen boven Soerabaja. Daar kreeg hij te horen dat zijn vader niet zou terugkomen. "Ik kan het me nog goed herinneren, dat was behoorlijk heftig." Ze kregen het advies om te vluchten omdat Japanse troepen in aantocht waren. Een Catalina-vliegboot van de Marine Luchtvaartdienst bracht Nederlandse militairen en burgers naar Australië. Aangekomen in Roebuck Bay bij het dorpje Broome, aan de noordwestkust van Australië, beschoten Japanse Zero-jachtvliegtuigen de Catalina en andere vliegboten die in de baai voor anker lagen. Theo moest uit de brandende vliegboot springen en liep een schampschot in zijn heup op. Bij de beschieting kwamen 48 Nederlanders om het leven van wie 32 vrouwen en kinderen.

Theo Doorman hield aan 'Broome' wel veelvuldige nachtmerries over, waarbij hij soms zo snel uit zijn bed probeerde te komen dat hij bloedige verwondingen opliep.

Terugdenkend aan zijn vader is er nog altijd 'de emotie van het verlies', maar ook berusting dat de gebeurtenissen geen keer nemen. Zijn vader was een strenge man. Als Theo per ongeluk met zijn trapauto het middagdutje van zijn vader verstoorde, kon hij op een pak slaag rekenen. Karel Doorman was ook 'een beetje sarcastisch en heel intelligent'. Overlevenden van de Slag in de Javazee spreken nog altijd 'heel lovend' over hun commandant, die 'streng en steil' was, maar ook oog had voor het welzijn van zijn manschappen.

Vlak voor de Slag in de Javazee vroeg hij aan opperbevelhebber Helfrich nog om de uitgeputte bemanningen wat rust te gunnen. "Daar had hij absoluut oog voor. Maar dat is ook deel van zijn behoedzaamheid. Hij wilde niet onnodig slachtoffers maken; is zeker niet doldriest op de Jappen afgestoven."

Karel Doorman wordt in één adem genoemd met zeehelden als Michiel de Ruyter en Maarten Harpertsz. Tromp. "Heel terecht, omdat mijn vader het bevel volgde om de Japanse transportvloot op te sporen en te vernietigen en hij alles heeft geprobeerd om dat te bereiken", meent zoon Theo. "De grootheid van mijn vader is dat hij deze opdracht heeft uitgevoerd, ondanks de wetenschap dat dit het einde zou worden."

70ste herdenking Maandag vindt in de Kloosterkerk in Den Haag de zeventigste herdenking van de Slag in de Javazee plaats, in aanwezigheid van overlevenden en nabestaanden en prins Willem-Alexander, die de koningin vervangt. Tijdens de plechtigheid houdt onder anderen Theo Doorman een toespraak. Zijn 15-jarige kleinzoon Isaac zal een krans leggen bij de scheepsbel van Hr. Ms. De Ruyter. Tot slot wordt het eerste en negende couplet van het Wilhelmus gezongen, dat eindigt met de strofen: 'Dat is, dat ik mag sterven / met eren in dat veld / een eeuwig rijk verwerven / als een getrouwen held'.

Slag in de Javazee De Slag in de Javazee heeft de Japanse invasie van Java slechts één dag kunnen vertragen. Een eskader van Nederlandse, Amerikaanse, Britse en Australische schepen onder commando van schout-bij-nacht Karel Doorman had de opdracht om een Japanse invasievloot tegen te houden. Deze vloot was getalsmatig en qua bewapening sterker dan de geallieerde Combined Striking Force. Op 27 februari 1942 openden om 16.24 uur Japanse schepen het vuur. Een half uur later werd de Britse kruiser Exeter getroffen en kort daarna Hr. Ms. Kortenaer, die na een treffer in tweeën brak en zonk.

Vlaggeschip Hr. Ms. De Ruyter probeerde met andere schepen in de buurt van de Japanse invasievloot te komen. Rond 19.30 uur werd van beide kanten gevuurd. Doorman liet koers zetten naar de kust van Java en om 21.00 uur naar het westen, terwijl Amerikaanse schepen naar Soerabaja voeren. Om 23.32 uur werd de Nederlandse kruiser Hr. Ms. Java getroffen en twee minuten later Hr. Ms. De Ruyter.

In totaal zijn bij de Slag in de Javazee zo'n negentienhonderd mensen om het leven gekomen, onder wie 915 Nederlanders. Zo'n vierduizend geallieerde militairen werden gevangen genomen en moesten de rest van de oorlog in Japanse krijgsgevangenschap doorbrengen.

·trouw.nl·
Een behoedzame zeeheld
No Trust In Self, No Money For Defense - The American Interest
No Trust In Self, No Money For Defense - The American Interest

A Lingering Trauma No Trust In Self, No Money For Defense Jan Techau It’s neither pacifism, nor a proclivity to free-riderism, nor (strictly speaking) a sense of moral certainty that leads Germans to shirk their security responsibilities. It’s actually a profound psychological sense of self-doubt that’s to blame.

In the world of security and defense, Germany presents an enigma. How can a country that has been re-unified and fully sovereign for almost 30 years, a country possessing a fully globalized economy (the fourth-largest in the world), a country with a few heavy history lessons under its belt, be so completely absent strategically? Why is it that especially in military affairs, Germany seems to be unable to play the role expected of it, given its size, strength, and geographic location?

There once was a good deal of understanding for the historic complexes on Germany’s shoulders, and this understanding had led to a more gentler approach to questions of security by Germany’s friends and allies. But this patience has been running low for a while now, and has recently run dry. Berlin is now regularly being accused of shameless free riding, of naïve pacifism, or of being a perfidious geo-economic power solely interested in its mercantile well-being. Neighbors are worried about Germany’s reliability as an ally. President Donald J. Trump has unloaded on Berlin for its reluctance to spend two percent of GDP on defense.

But Germans are not free-riders by nature, and the reason for their reluctance in military affairs has nothing to do with saving money. Nor are Germans particularly pacifist. The peace movement, a powerful phenomenon on the 1970s and 80s, is practically dead, and the Germans have never revolted against the Bundeswehr’s deployments to Afghanistan or, more recently, Lithuania, Mali and Iraq. Germany is also not, as has been suggested, caught up in an undying 1989 mindset, reluctant to mentally leave the post-modern geopolitical paradise that the fall of the Berlin Wall and national reunification had unexpectedly created for the formerly divided frontline state.

In order to understand Germany’s affliction, one needs to dig deeper. Of course, the real reason does have to do with Germany’s history. Germany’s trauma as the perpetrator of the Holocaust and Word War II runs deep and is nowhere near subsiding 75 years after the end of Nazi reign. But this trauma does not play out in one-dimensional sentiments of guilt and shame as is so often caricatured. To be clear, these tendencies do exist, but they are not what is holding the country back. Rather, within the third and fourth post-war generations, this trauma plays out primarily as a profound lack of trust in one’s own good intentions.

The source of this distrust in one’s self is the historic experience of a people that once fed all its idealism, ingenuity, grit, and aspiration into what turned out to be history’s most monstrous crime. This collective experience of unparalleled moral failure, undiminished by the passing of time, destroyed the nation’s faith in the very possibility of its own good intentions. No German feels sure that such failure cannot happen again, even when checks are in place and motivations are in fact sound. No one can be certain that Germany will not come out on the wrong side of history again.

This ever-present, subconscious fear of failure has created a fundamental difference in mentality between Germans and the citizens of almost all other Western societies. Most Americans, French, Dutch, and British—to name a few—believe by and large that, with all failures accounted for, they are fundamentally on the right side of history. A kind of circular logic underpinned by confidence is at work: Yes we can fail, these countries tell themselves, and we are working very hard to make up for our mistakes; but ultimately we are the good guys.

Such confidence is entirely absent from the German collective mindset. Germany’s Western partners, who have observed Germany’s impressive recovery after 1945 and who have learned to appreciate stable German politics and reliable German politicians, often fail to understand this psychological affliction and its ever-present impact on German politics. They can’t believe that a country that has done so well is still carrying on its shoulders such heavy self-doubt.

This lack of trust in self has a dramatic effect on the way Germans discuss politics and form opinions. It leads to an enormous desire for establishing moral clarity upfront on all issues under dispute. On every single issue publicly debated, Germans need to settle one question first: if we take a decision, will we come out on the right side of the moral equation? Before interests or responsibilities can even become relevant criteria in a decision, every debate is infused with a moral dimension, serving one purpose only: establishing whether Germany can stay morally clean. The historic trauma of complete moral bankruptcy has made “staying morally clean” the overarching German national interest.

In practice, however, this neurotic mechanism very quickly degenerates from honest introspection into shallow moralism. When your agony revolves permanently about your own moral balance sheet, the tendency is to define morality rather narrowly—as something concerning Germany only. A morality that would include responsibilities for others and the defense of higher principles is of course not ignored, but is rather sidelined and trumped by the all-powerful need for self-centered reassurance. This tendency was most prominently on display when German Foreign Minister Joschka Fischer had to invoke the moral imperative created by Auschwitz to convince his own Green party to approve German deployments during the 1999 Kosovo war. For Germans, the Kosovo question was not about murdered Kosovars, or genocide, or alliance solidarity; it was about themselves. Not too much has changed since then.

Germans’ attitudes about their own predicament make it all the more difficult for outsiders to be sympathetic. Being anguished about their every move, Germans in turn take a lot of pride in their exertions. Their moral insecurity leads to a lot of self-centered moralizing in compensation, which in turn produces a sense of moral superiority. Nothing is more irritating to friends and allies than the figure of the lecturing German—the European who sees himself as the most profound and far-seeing moral thinker in the room.

In practice, all these neuroses add up to the pervasive reluctance that has become emblematic of German security and defense policy. Real-life policymaking does not lend itself to the binary choices required by Germany’s collective psychological needs. Instead it demands the very things Germans finds so threatening: painful decisions involving moral compromise. Rarely is there a foreign policy issue, let alone a crisis, that invites a clear-cut moral decision. Almost never is there an easily recognizable clean option on the one hand and an equally obvious contaminated one on the other. If you decide to deploy troops, you will most likely be responsible for casualties. If you enter into an alliance, some of your partners might not live up to the highest democratic or human rights standards.

In other words, making difficult foreign policy decisions requires taking moral risks. But when your self-image is wobbly and your primary goal is to stay clean, such decisions are the last ones you want to take. For Germany’s brittle psyche, these kinds of compromises constitute a grave danger. They are not just reminders of historic failure, they also threaten to damage the carefully constructed and hard-won sense of post-war righteousness. They basically threaten to destroy what little confidence there is on hand. The kind of small and not-so-small moral compromises that keep a country handlungsfähig (capable of acting), especially in military affairs, need decision-makers and a wider public that has sufficient trust in its own good intentions. With that being absent, political paralysis follows.

This paralysis comes in many guises. Germany still has no real sense of agency in questions pertaining to Europe’s security architecture, including credible conventional and nuclear deterrence, missile threats, air defense, and geopolitical rivalry. It is also unable to see its role in wider global questions of order, despite that fact that its fully-globalized economy makes it a primary stakeholder in world affairs. Germany deploys troops to Afghanistan, but it agreed to do so with caveats that sought to keep the Bundeswehr out of actual fighting, a position that was given up only very late in the game. Unable to recognize the bigger geopolitical and moral context, Germany abstained in the UN Security Council on the question of military intervention in Libya in 2011.

Germany’s armed forces are worn out and depleted by decades of half-hearted reform, the cashing-in of the peace dividend, procurement freezes, budget cuts, and bureaucratic stasis. And the abject political failure of consecutive governments to do anything about this sad state of affairs is not even considered scandalous. Germany today has the armed forces it wants and deserves: ones that cannot be used. German politicians excel at issuing ambitious statements on European defense (“strategic autonomy”, “European sovereignty”) but are unwilling to turn this into meaningful action—and to pay for it. When diplomats at NATO and politicians in neighboring states politely complain, they trumpet how reliable and respected a military partner Germany has been.

For post-war West Germany—an only partially sovereign country under the tutelage of its allies—the attitude of restraint and passivity was useful, and even imperative. It helped re-establish the reputation of a morally bankrupt nation that needed to prove to the world that it no longer harbored aggressive, militaristic ambitions. But for the reunited, e

A Lingering Trauma No Trust In Self, No Money For Defense Jan Techau It’s neither pacifism, nor a proclivity to free-riderism, nor (strictly speaking) a sense of moral certainty that leads Germans to shirk their security responsibilities. It’s actually a profound psychological sense of self-doubt that’s to blame. In the world of security and defense, Germany presents an enigma. How can a country that has been re-unified and fully sovereign for almost 30 years, a country possessing a fully globalized economy (the fourth-largest in the world), a country with a few heavy history lessons under its belt, be so completely absent strategically? Why is it that especially in military affairs, Germany seems to be unable to play the role expected of it, given its size, strength, and geographic location?There once was a good deal of understanding for the historic complexes on Germany’s shoulders, and this understanding had led to a more gentler approach to questions of security by Germany’s friends and allies. But this patience has been running low for a while now, and has recently run dry. Berlin is now regularly being accused of shameless free riding, of naïve pacifism, or of being a perfidious geo-economic power solely interested in its mercantile well-being. Neighbors are worried about Germany’s reliability as an ally. President Donald J. Trump has unloaded on Berlin for its reluctance to spend two percent of GDP on defense.But Germans are not free-riders by nature, and the reason for their reluctance in military affairs has nothing to do with saving money. Nor are Germans particularly pacifist. The peace movement, a powerful phenomenon on the 1970s and 80s, is practically dead, and the Germans have never revolted against the Bundeswehr’s deployments to Afghanistan or, more recently, Lithuania, Mali and Iraq. Germany is also not, as has been suggested, caught up in an undying 1989 mindset, reluctant to mentally leave the post-modern geopolitical paradise that the fall of the Berlin Wall and national reunification had unexpectedly created for the formerly divided frontline state.In order to understand Germany’s affliction, one needs to dig deeper. Of course, the real reason does have to do with Germany’s history. Germany’s trauma as the perpetrator of the Holocaust and Word War II runs deep and is nowhere near subsiding 75 years after the end of Nazi reign. But this trauma does not play out in one-dimensional sentiments of guilt and shame as is so often caricatured. To be clear, these tendencies do exist, but they are not what is holding the country back. Rather, within the third and fourth post-war generations, this trauma plays out primarily as a profound lack of trust in one’s own good intentions.The source of this distrust in one’s self is the historic experience of a people that once fed all its idealism, ingenuity, grit, and aspiration into what turned out to be history’s most monstrous crime. This collective experience of unparalleled moral failure, undiminished by the passing of time, destroyed the nation’s faith in the very possibility of its own good intentions. No German feels sure that such failure cannot happen again, even when checks are in place and motivations are in fact sound. No one can be certain that Germany will not come out on the wrong side of history again.This ever-present, subconscious fear of failure has created a fundamental difference in mentality between Germans and the citizens of almost all other Western societies. Most Americans, French, Dutch, and British—to name a few—believe by and large that, with all failures accounted for, they are fundamentally on the right side of history. A kind of circular logic underpinned by confidence is at work: Yes we can fail, these countries tell themselves, and we are working very hard to make up for our mistakes; but ultimately we are the good guys.Such confidence is entirely absent from the German collective mindset. Germany’s Western partners, who have observed Germany’s impressive recovery after 1945 and who have learned to appreciate stable German politics and reliable German politicians, often fail to understand this psychological affliction and its ever-present impact on German politics. They can’t believe that a country that has done so well is still carrying on its shoulders such heavy self-doubt.This lack of trust in self has a dramatic effect on the way Germans discuss politics and form opinions. It leads to an enormous desire for establishing moral clarity upfront on all issues under dispute. On every single issue publicly debated, Germans need to settle one question first: if we take a decision, will we come out on the right side of the moral equation? Before interests or responsibilities can even become relevant cri
·the-american-interest.com·
No Trust In Self, No Money For Defense - The American Interest
Otto de Bruijne: 'Op aarde een stukje hemel laten zien'
Otto de Bruijne: 'Op aarde een stukje hemel laten zien'
Otto de Bruijne is één van de personen die 50 jaar geleden aan de wieg stond van Tearfund Nederland. Wij spraken met deze theoloog, schrijver en kunstenaar over de kracht van de Tearfund en de rol van de kerk.
·tearfund.nl·
Otto de Bruijne: 'Op aarde een stukje hemel laten zien'