C2025-11
Esha Guy Hadjadj
5 november 2025 – verschenen in nr. 45
Cadeau geven
Delen Leeslijst
Het kerkhof van Mi’ar (‘Mu’ar’ in Yosef Weitz’ dagboek) is het enige wat nog zichtbaar is van het dorp na de verwoesting door het Joods Nationaal Fonds dat er daarna een bos op plantte, 22 februari, Israël © Rachel Corner ‘Ik ben naar het dorp Mu’ar geweest. Drie tractoren maken de vernietiging ervan compleet. Ik was verbaasd: ik voelde niets bij het zien van de verwoesting. Geen spijt en geen haat, alsof dit is hoe het nu eenmaal eraan toegaat in deze wereld. We willen ons goed voelen; in deze wereld, en niet in een toekomstige. We willen enkel leven, en de bewoners van die lemen huizen wilden ons hier niet. Ze wilden ons niet alleen domineren, maar ook uitroeien. En het interessante is dat al onze jongens deze mening delen, van het ene tot het andere uiteinde van het politieke spectrum.’
Deze woorden schreef Yosef Weitz eind 1948 in zijn dagboek. Als hoofd van een van de belangrijkste afdelingen van het Joods Nationaal Fonds had hij sinds de jaren dertig de taak om Palestijns land op te kopen en in beheer te houden voor het joodse volk. De aanvankelijke strategie was om zo stap voor stap, hectare voor hectare, genoeg land in bezit te krijgen voor een toekomstige joodse staat. Er was werk aan de winkel, want bij Weitz’ aantreden in 1932 was enkel twee procent van Mandaatgebied Palestina in joodse handen. Al gauw bleek dat deze strategie van landacquisitie te veel tijd zou kosten: in 1944 was slechts zes procent van Palestina joods grondbezit. Joodse nederzettingen waren niet meer dan sproeten op de Palestijnse landkaart.
De joden van Weitz’ geboortegrond Wolynië, een provincie van het hedendaagse Oekraïne, waren ondertussen ten prooi gevallen aan Oekraïense pogroms nog voor de Duitsers het gebied in 1942 in bezit namen en de uitroeiing van de joden voltooiden. De gruwelen in Europa zullen in Weitz’ achterhoofd gespeeld hebben toen hij tijdens de oorlogsjaren in zijn dagboek schreef: ‘Het moet duidelijk zijn dat er geen ruimte is voor twee volken in dit land.’ De joodse staat moest een toevluchtsoord vormen voor alle joden die in Europa in levensgevaar verkeerden.
Wat er na de Tweede Wereldoorlog gebeurde is bekend. In 1947 accepteerden de Verenigde Naties een opdeling van Mandaatgebied Palestina in een Israëlische en Arabische staat. Hierop brak een gewapend conflict uit tussen joden en Palestijnen dat uiteindelijk zou leiden tot een regionale oorlog en de Nakba: de vlucht en verdrijving van 750.000 Palestijnen uit wat nu Israël heet, waarbij ongeveer vijftienduizend Palestijnen omkwamen.
De omslag die bij de zionistische leiders plaatsvond aan het einde van de jaren dertig valt goed waar te nemen bij David Ben-Goerion, de toekomstige eerste premier van Israël. Hij was aanvankelijk voorstander van een relatief bescheiden gedwongen verdrijving, maar vlak na de Kristallnacht in 1938 werd hij ambitieuzer. In zijn dagboek schreef hij: ‘Het joodse vraagstuk is niet langer wat het geweest is… Miljoenen joden worden momenteel geconfronteerd met uitmoording (…) Nu deze catastrofe het joodse volk ten deel valt, hebben we heel Palestina nodig.’
De teneur van deze uitspraken vertoont op het eerste gezicht gelijkenissen met de uitspraken die Israëlische politici de afgelopen twee jaar maakten. Maar er is een subtiel verschil. Waar vroege zionistische leiders spreken over de nood voor het hele land, zeggen hedendaagse politici eerder dat het hele gebied hun toebehoort. De urgentie heeft plaatsgemaakt voor expansiedrift. De joodse staat bestaat immers al een tijdje, joden in de diaspora zijn relatief veilig, en alle angstretoriek ten spijt lijkt het er niet op dat dat binnenkort gaat veranderen. Toch meent menig kabinetslid dat de Westoever hun door God gegeven grondbezit is en Gaza een brandhaard die dient te verdwijnen. Zoals de huidige wankele vredesakkoorden aantonen, hoeft Gaza niet eens van Israël te zijn, zolang het maar niet in Palestijnse handen valt.
De Syrische intellectueel Constantin Zureiq was de eerste die het begrip Nakba muntte. In 1948, toen Palestijnen nog bezig waren hun huizen te verlaten, schreef hij het pamflet Maana al Nakba, ‘De Betekenis van de Ramp’. Zureiq was een Arabisch nationalist en beschreef de etnische zuivering van de Palestijnse bevolking als een ramp voor alle Arabieren. Hij riep op tot een ware Arabische renaissance, op zowel cultureel als technologisch gebied, in de hoop zo de joodse staat omver te werpen. Voor hem was de Nakba een wond in het lichaam van alle Arabieren.
In de loop van de jaren veranderde de Nakba van een gedeelde Arabische last in de existentiële conditie exclusief voor de Palestijnen. Dat kwam grotendeels doordat andere Arabische landen niet zo begaan waren met het lot van de Palestijnen als Zureiq had gehoopt. Zo moet het lot van het Palestijnse vluchtelingenkamp Yarmoek in Syrië tussen 2013 en 2015 ondertussen bekend in de oren klinken: belegeren, uithongeren en met luchtbombardementen dwingen tot overgave. Dat was de strategie die Bashar al-Assad toepaste om het kamp op zijn knieën te krijgen. Door het oorlogsgeweld vluchtten de meeste inwoners zodra de mogelijkheid zich aandiende, waardoor het kamp binnen enkele jaren in een spookstad veranderde. Van de achttienduizend inwoners die er voorheen woonden waren er in 2018 nog maar twaalfhonderd over.
De Libanese schrijver Elias Khoury beschreef de Nakba als de conditie waar alle Palestijnen in vluchtelingenkampen in verkeerden, ongeacht het land waarin dat kamp zich bevindt. Niet alleen Israël hield de Nakba in stand; Arabische buurlanden droegen hun steentje bij. Later zou Khoury samen met Joseph Massad, professor Arabische intellectuele geschiedenis, het gebruik van de term ‘aanhoudende Nakba’ populariseren. Hiermee geven ze aan dat de Nakba niet een voltooide historische gebeurtenis is uit de jaren veertig, maar een tijdvak van Palestijnse onteigening, verdrijving en onderdrukking waar we nog altijd in leven. Voor Massad betekent dat overigens niet dat alles verloren is: wat nog niet ‘voltooid’ is, kan worden teruggedraaid.
Ongeacht de belangrijke verschillen tussen de jaren veertig en de afgelopen twee jaar vallen er lijnen te trekken die het huidige geweld in Gaza kunnen verduidelijken. Het Londense onderzoeksinstituut Forensic Architecture formuleerde de Nakba onlangs als een militaire strategie: een verzameling van wijdverbreide moordpartijen, gedwongen verdrijvingen en de systematische vernietiging van dorpen, cultureel erfgoed en landbouwgrond, met als doel de terugkeer van vluchtelingen te verhinderen. Deze definitie maakt de Nakba niet tijdgebonden, maar een strategie die ook nu kan worden toegepast. Dat is wat al deze invullingen van het begrip gemeen hebben, en waarin het verschilt van Israëlische opvattingen van de Nakba, als een afgebakende historische gebeurtenis, moreel dubieus, maar noodzakelijk om de joodse staat te kunnen stichten.
Moshe Dayan deelde die opvatting. De Israëlische minister van Defensie gaf in 1969 een speech op de technische universiteit in Haifa. De zaal moet propvol zijn geweest met studenten die een paar jaar daarvoor meevochten in de Zesdaagse Oorlog. Dayan was een beroemdheid: hij verloor zijn oog tijdens de Tweede Wereldoorlog toen hij meedeed met een Engelse militaire campagne tegen het Vichy-Franse Libanon. Hij spiedde door zijn verrekijker toen een sluipschutter hem raakte, wat hem zijn karakteristieke ooglap opleverde. Tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 was hij het die de inname van Oost-Jeruzalem en de Golanhoogten overzag.
Aan het einde van zijn praatje was er tijd voor vragen van de studenten. Een van hen stelde voor om ‘Arabieren’ die misdaden begingen op de pas bezette Westoever uit te zetten naar Jordanië, maar Dayan zag niets in het voorstel. Na alle oorlogen waarin hij had gevochten zag hij meer heil in vredig samenleven. Een eerste stap daarnaartoe was erkennen wat Israëliërs de Palestijnen in de jaren veertig hadden aangedaan. Hij herinnerde de student aan het oorspronkelijke geweld: ‘We kwamen aan in een gebied bewoond door Arabieren en vestigden daar een joodse staat. Joodse dorpen werden gebouwd op de plaats van Arabische dorpen. Je kent de namen van deze Arabische dorpen niet eens, en dat neem ik je niet kwalijk, want deze atlassen bestaan niet meer. Niet alleen de boeken, ook de dorpen zijn verdwenen.’
De student vertolkte een geluid dat de jaren erop alleen maar meer weerklank zou vinden. De oude garde zoals Dayan huiverde van wat de Zesdaagse Oorlog in de Israëlische maatschappij teweegbracht. Zelfs Yosef Weitz was niet te spreken over Israëls – in zijn ogen – nieuwe rol als bezettingsmacht. In zijn dagboek noteerde hij dat hij vreesde voor een grote economische, spirituele en sociale last voor het Israëlische volk. ‘Des te meer voor toekomstige generaties.’
Een verwoest Gaza-Stad na Israëlische bombardementen en grondoffensief, 23 oktober © Abdel Kareem Hana / AP photo / ANP ‘Vertel eens, hoeveel huizen heb je verwoest?’ vraagt de gastheer van een talkshow op de rechtse Israëlische zender Kanaal 14 aan rabbijn Avraham Zerbib. Hij introduceerde Zerbib als ‘de koning van de D9 (bulldozer – egh), de platwalser van Jabalia’. De 52-jarige rabbijn is een beroemdheid in Israël. Op 8 oktober 2023 verliet hij huis en haard om zich te melden bij de reservisten. Vanaf het slagveld streamde hij religieuze preken en peptalks. Op het moment dat hij bij de talkshow aanschuift, afgelopen februari, heeft hij al 470 dagen in Gaza gediend als bestuurder van de bulldozer. ‘Gemiddeld zo’n vijftig per week’, antwoordt Zerbib, waarna er luid applaus klinkt vanuit het publiek. ‘En dan bedoel ik geen woningen, maar gebouwen. We leerden gauw dat een huis van twee verdiepingen niet zo [bijzonder is].’ Hij lacht er vals bescheiden bij en haalt zijn schouders op. Verder in het interview laat hij geen kans onbenut om te benadrukken hoe heldhaftig zijn eenheid is en hoe vastber
Actrice Sarah Janneh over haar wortels in Brabant en Sierra Leone: ‘Ik ben niet of-of, maar en-en’
interview Muziektheater Actrice Sarah Janneh maakte de muziektheatervoorstelling ‘Brabo Leone’, over haar biculturele achtergrond met een Brabantse moeder en haar gestorven vader uit Sierra Leone, met wie ze een moeilijke relatie had. „De voorstelling heeft me geleerd dieper in gesprek te gaan met mijn familie.”
Maimoena HulshofMaimoena Hulshof Maimoena Hulshof
Maimoena Hulshof Gepubliceerd op4 november 2025 Leestijd 6 minuten
Luister
Deel
Leeslijst
Actrice en zangeres Sarah Janneh. Foto Sake Elzinga
Welkom bij NRC Dit artikel krijg je cadeau omdat wij het belangrijk vinden dat je kennis kunt maken met onze journalistiek. Wil je meer lezen? Dan vragen we je om abonnee te worden. Met onze abonnees kunnen we blijven investeren in goede journalistiek.
Bekijk de abonnementen ‘Vier jaar geleden zat ik nog potdicht. Ik was hard en cynisch en ik liet niks dichtbij komen. Door in therapie te gaan en een reis naar Sierra Leone te maken heb ik mijn verdriet, de pijn en alle trauma aangekeken. Dat heeft ervoor gezorgd dat ik nu met zachtere ogen naar mezelf en het verhaal van mijn vader kijk.”
De première van Brabo Leone nadert. Bij De Machinefabriek in Groningen, haar thuisbasis als vast ensemblelid van theatergezelschap NITE, bereidt actrice Sarah Janneh (31) zich voor op haar eerste solovoorstelling. Vanaf 8 november deelt Janneh met het publiek waar ze de afgelopen twee jaar intensief aan werkte: een muziektheatervoorstelling over haar levensreis, haar biculturele achtergrond en de ingewikkelde band met haar vader, die vier jaar geleden overleed. Op het podium vertelt ze haar verhaal aan de hand van liedjes met haar band en een mix van humoristische, emotionele en indringende monologen.
Sarah Janneh groeide op in het Brabantse Oisterwijk bij haar moeder. Haar vader, die vlak voor de burgeroorlog in Sierra Leone naar Nederland vluchtte „was er eigenlijk nooit”, vertelt ze twee weken voor de première in Groningen. Haar ouders ontmoetten elkaar op het asielzoekerscentrum in Oisterwijk, waar haar vader verbleef en haar moeder als vrijwilliger werkte. Hij had een moeilijke tijd in Nederland, hij ervaarde veel discriminatie. Gepaard aan zijn oorlogstrauma bouwden de psychische klachten zich op en belandde hij in psychoses.
Jarenlang had Janneh geen contact met haar vader, tot ze hem aan zijn ziektebed bezocht, vlak voordat hij terugkeerde naar Sierra Leone om daar te overlijden. Bij het afscheid zong ze een liedje van Bob Marley voor hem, zijn grote idool. „Muziek verbond ons. Mijn vader kende de muziek van Bob Marley van A tot Z. Als ik Bob Marley hoor, denk ik aan mijn vader.”
Na haar opleidingen aan het Conservatorium Tilburg en de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie speelde Janneh uiteenlopende rollen op toneel en op televisie, onder meer voor Het Klokhuis, Tropenjaren, Anne+ en Soof3. Voor haar rol in Fiddler on the Roof werd ze genomineerd voor een Dutch Musical Award. Met haar zangtalent daarbovenop riep de Volkskrant haar uit tot een van de acteertalenten van 2025.
Sarah Janneh speelt de solovoorstelling ‘Brabo Leone’.Foto Sake Elzinga
Toen Janneh in 2023 als eerste afviel bij Wie is de Mol?, dat zich dat jaar afspeelde in Zuid-Afrika, begon haar avontuur „pas echt”: „Ik was nog nooit op het Afrikaanse continent geweest. Ik werd omringd door veel meer zwarte mensen dan witte mensen en voor het eerst was ik niet in de minderheid: crazy.”
Tijdens de drie weken in het afvallershotel trok ze vaak de stad in en bezocht ze muzikale plekken. In een pianobar zong ze het jazz- en operanummer Summertime uit Porgy & Bess. „Dit klinkt super spiritueel, maar alles viel toen op zijn plek. Ik voelde me verbonden met mijn vader, ik was in Afrika en ik zong weer, iets wat ik lang had weggeduwd. Terug in Nederland zei ik tegen mijn baas moet nu gaan zingen, mijn eigen muziek maken en dichter bij mijn vader en mezelf komen. Hij vond het goed en zo ontstond het idee voor de voorstelling.”
Je bent afgelopen zomer ook voor het eerst naar Sierra Leone geweest. „Ik kan natuurlijk geen voorstelling maken die Brabo Leone heet en nog nooit in Sierra Leone zijn geweest. Het idee ontstond al snel dat de voorstelling over mijn biculturaliteit moest gaan. Als mensen mij zien, zullen ze niet denken: oh, die komt uit Oisterwijk. Ik ben te zwart bij de witte mensen en te wit bij de zwarte mensen. Ik wilde op zoek naar een thuis. Voorheen zocht ik vaak een thuis door vluchtig aan iets vast te houden: mannen, veel drinken, drugs. Ook wilde ik een reden hebben om het graf van mijn vader in Sierra Leone te bezoeken, dat werd deze voorstelling en mijn productieteam ging mee.”
Toen je aankwam in Sierra Leone wachtte je een enorm ontvangst van familie en dorpsbewoners. Wat deed dat met je? „Ik vroeg een dag voordat we naar het dorp gingen aan mijn oom of mijn vader nog iets over mij had gezegd op zijn ziektebed. Hij zei van niet, waardoor ik me enorm afgewezen voelde en veranderde in een opstandige puber. Ik huilde op mijn hotelkamer en smeekte mijn moeder, die gewoon in Nederland zat, om mij op te halen. Dat kon natuurlijk niet, dus stapte ik de dag erna in de auto naar het dorp. Ik was kwaad en ik had geen zin meer. Maar toen we de hoek om reden zag ik allemaal banners en T-shirts met mijn gezicht en ‘welcome home’ erop. Honderden dorpsbewoners schreeuwden me welkom en er kwam opeens een bak liefde op me af. Ik voelde me gezien, ze verwelkomden me alsof ik al die tijd al daar hoorde te zijn, terwijl we elkaar nog nooit hadden gezien.”
Wat gebeurde er daarna? „Bij het huis waar mijn vader zijn laatste dagen had doorgebracht kwamen kinderen voor mij optreden. Ze zongen en er werd de hele dag muziek gemaakt. Mijn tantes hadden drie dagen in de keuken gestaan, er was heel veel eten. Er kwam een imam, mijn vader was moslim, om een ritueel uit te voeren zodat ik naar het graf mocht. We gingen ernaartoe en toen stond ik daar opeens.”
Hoe was dat? „Vier jaar lang was zijn graf voor mij een foto op Whatsapp. Ik moest heel hard huilen. Het was een mooi graf. Ik vroeg of ik even alleen kon zijn. Toen mijn team en oom weg waren, wist ik eigenlijk ook niet wat ik moest doen, dus toen ben ik maar gaan praten. Dan komt het moment dat je weer afscheid moet nemen van het graf. Ik dacht: wanneer kom ik hier weer terug? Hoe wordt het dan, zo’n groots welkom is natuurlijk maar voor één keer. Ik vond het ingewikkeld om weg te gaan, het voelde hetzelfde als toen ik afscheid van hem moest nemen in Nederland.”
Wist jouw familie in Sierra Leone van de lastige band tussen jou en je vader? „Mijn vader had zware psychische klachten, maar mijn familie in Sierra Leone zei alleen dat hij af en toe in de war was. Ik wil het beeld dat zij van hem hebben niet veranderen, ik wilde daar met respect zijn. Mijn oom zei bij het graf wel dat het veel moed en kracht vergde van mij om daar te staan. Dat voelde alsof hij het wel snapte. Ik zag mijn vader met nieuwe, zachtere ogen door hun liefde voor hem. Hij was geen slechte man, ik haatte hem ook niet, we hadden gewoon een moeilijke band. Er zijn dagen dat ik terugval. Liefde, mannen, ik vind het maar ingewikkeld en ik vertrouw eigenlijk niemand. Het cynische en harde kan snel terugkomen, maar dat wordt ook steeds minder en zachter. Dus ja, het was het reisje wel, hoor.”
‘De thema’s zijn universeel en persoonlijk tegelijk: rouw, liefde, gemis. Het resoneert bij anderen’ Wat heeft de reis gebracht voor ‘Brabo Leone’? „De show is compleet omdat ik in Sierra Leone ben geweest. Ik ben het verhaal helemaal aangegaan en daar ben ik trots op. Het heeft me geleerd hoe erg je in evenwicht moet of kan zijn als je verschillende afkomsten hebt. En die muziek daar, dat is niet normaal! Ik heb daar de helft van de liedjes uit mijn voorstelling gemaakt. Ik had alle muzikanten van daar het liefst willen meenemen.”
Ben je ook anders naar Brabant gaan kijken door jouw reis en de voorstelling? „In Brabant praten we niet zo makkelijk, het is gewoon wat het is. De voorstelling heeft me geleerd dieper in gesprek te gaan met mijn moeder en familie. Mijn moeder is een rode draad door mijn verhaal. Het was ook zwaar voor haar, ze had een kleintje om voor te zorgen terwijl mijn vader er niet was: of hij zat in een psychose, of hij was stoned. Mijn moeder is en was er altijd. Tijdens het maakproces voelde ik dat ik haar een beetje voor lief neem. Het is vanzelfsprekend voor mij dat ze er is. Ik was meer bezig met medelijden voor mijn vader dan voor mijn moeder. Zij verdient alle credits voor haar onvoorwaardelijke liefde. Ik wil veel meer waardering voor haar uitspreken, ook met deze voorstelling.”
Hoe heeft zij het maakproces van ‘Brabo Leone’ ervaren? „Ze is nooit in Sierra Leone geweest en in de show vertel ik ook een deel van haar verhaal. Over hoe ze mijn vader heeft ontmoet, over hoe ik ben opgevoed. Dat gaat natuurlijk ook raar voor haar zijn, ik vertel het verhaal dat zij zo lang heeft weggestopt. Andersom is het voor haar interessant om een kijkje in mijn hoofd te krijgen. Na het lezen van mijn interview met de Volkskrant zei ze: ik heb nooit geweten dat je het allemaal zo hebt beleefd. Daar hebben wij het nooit zo diep over, dat ligt niet alleen aan haar, maar ook aan mij.”
Je speelde de eerste liedjes van je voorstelling op theaterfestival Oerol. „Dat was heel spannend. Ik was bang dat het te persoonlijk zou zijn en dat mensen zouden denken: wat moet ik hiermee? Maar de thema’s zijn universeel en persoonlijk tegelijk: rouw, liefde, gemis, het resoneert bij anderen. Iedereen haalt eruit wat voor diegene belangrijk is.”
Geldt dat ook voor de voorstelling? „Ik hoop dat we samen over shitzooi kunnen praten, dat mensen zien dat iedereen maar wat doet. Tijdens de reis sprak ik een jongen en ik vertelde hem dat ik me vaak verloren voel. Hij zei: ‘je denkt dat je de enige bent, maar i